1. Elke lidstaat wijst een dienst aan die verantwoordelijk is voor de in artikel 38 voorgeschreven beveiligingsmaatregelen met betrekking tot de terminals op zijn grondgebied, de toetsing als bedoeld in artikel 33, leden 1 en 2, en voorts voor de juiste toepassing van deze verordening, voorzover noodzakelijk uit hoofde van zijn wetten, regelingen en procedures.
2. De Commissie bepaalt welke van haar diensten met de in lid 1 bedoelde maatregelen worden belast.